Iet giet oan

Een woensdag als vele andere. Het ruikt heerlijk buiten. De regen heeft voor ferme afkoeling gezorgd. Tien graden minder warm dan gisteren en de plantjes rechten eindelijk hun rug na de voor hen moordende droogte. De keerzijde is dat het de voorbije nacht flink gestormd heeft. Na de hoogste temperatuur zou nu ook de stevigste windstoot (130 km per uur) van het land in ons Kempens dorpje gemeten zijn. Van bomen die veel bladeren, kleine twijgjes of zelfs dikke takken verliezen tot ontwortelde en omvergeblazen kanjers. Mijn dag start dan ook met het ruimen van blad, naalden, schors en hout waarmee de wind ons stukje aarde rijkelijk bedeeld heeft. Mooie metafoor voor mindfulness, denk ik bij mezelf, een bonte verzameling van gedachten met aandacht wegvegen en je geen zorgen maken dat de lichte bries er af en toe eentje terugblaast. Niet meteen met de bezem of hark er terug achteraan maar laten vliegen en horen ritselen. Op dat moment besef ik niet dat er die avond en de dagen erna andere beelden door mijn hoofd zouden blijven waaien.

Na de bijna klassieke pasta en het rijsttaartje dat vrouwlief voor me meebracht, maak ik me klaar voor de wekelijkse avondrit met onze fietsbende die we na een regenachtig weekendje Ardennen ooit grappend De Gladde Wortels noemden. De nog zo goed als nagelnieuwe outfit aan, reepje, suikers, bidon en wat geld om nadien iets te drinken. Ik besluit om bij deze temperatuur voor het eerst sinds lang nog eens een ondertruitje aan te trekken. Twee vrienden passeren bij ons om me op te pikken en samen naar de dorpskern te rijden, waar we steeds vertrekken. Er zijn zes Wortels vandaag. Daarmee kan het kopwerk goed verdeeld worden. We rijden bijna altijd dezelfde toer, vooral omwille van de veiligheid omdat je zo maximaal onaangename verrassingen als putten en paaltjes vermijdt. Wie zich goed voelt, rijdt vooraan. Wie het wat rustiger aan wil doen, kiest het wiel van de rest. Op een aantal vaste stukken of (brug)hellingen wordt er wel eens gedemarreerd en proberen anderen een gat al dan niet dicht te rijden, waarna er indien nodig op elkaar gewacht wordt. We eindigen ook altijd met een spurt op een brede en eerder afgelegen weg. En praten dan gezellig na. Behalve vandaag.

De avond verloopt zoals anders. We koppelen het sportieve aan het aangename. Er wordt getraind maar ook gelachen. Het grootste stuk van de rit is voorbij. We rijden eerder rustig op een lint langs het Kempisch Kanaal tussen Mol en Dessel. Kruisen regelmatig andere fietsers. Over pakweg dertig minuten zijn we binnen. Ik heb een goed gevoel, net een stuk vooraan gepedaleerd en word afgelost. Links en rechts liggen wat takjes. Ik hang in tweede positie. Een makker komt van achteraan en schuift voor me in, klaar om nadien over te nemen. Tweehonderd meter later gebeurt het. Voor mij smakt iemand plots tegen de grond. Ik kan zijn fiets onmogelijk ontwijken en voel hoe ik, eerst nog met de handen aan het stuur, richting het asfalt duik, op mijn rug doorschuif om in het gras net langs het water te belanden. Als in een vertraagde film zie ik flitsen van kaders en kameraden.

Dan is het even stil. Ik ga wat rechtop zitten. De adrenaline haalt in eerste instantie veel pijn weg. Onrealistisch. Wat verdwaasd zie ik fietsen en onderdelen liggen. Hoor en zie een maat die kermend met beide handen tegen de borst in foetushouding in het gras ligt, niet ver van mij. “Zijn been”, hoor ik anderen roepen, terwijl mijn blik naar links gaat. De makker die voor me reed, ligt wat achter mij in het midden van het pad en schreeuwt het met nog een been tussen het kader gekneld uit van de pijn. Niet iedereen is gevallen. De eerste en twee laatsten bleven overeind en helpen hem uit die benarde positie zodat hij kan liggen. Ze ontfermen zich de hele tijd over ons. De 112 wordt gebeld.

“Onze grootste overwinning is niet dat we nooit falen, maar dat we telkens als we struikelen weer opstaan.” (Confucius)

Op de één of andere manier vind ik kalmte, geef aan dat het met mij gaat en zeg dat ze zeker moeten blijven liggen. “Vraag meteen twee ziekenwagens.” Ik zie een schaafwonde aan mijn knie, een stevige bult en krassen op mijn onderbeen en merk dat mijn ellenboog aan het bloeden is. De kameraad naast mij bekomt wat. “Rustig proberen ademen en gewoon blijven liggen.” De andere, die eerst viel, heeft duidelijk de zwaarste klap gehad. Hij kan ondanks de helse pijn en met hulp van de rechtblijvers gelukkig in dezelfde positie blijven liggen. Maar het gekreun spreekt boekdelen en minuten lijken uren te duren.

Dan krijg ik een brandend gevoel op mijn schouders en rug. Een maat signaleert dat mijn truitje kapot en mijn rug flink geschaafd is. Hij wijst naar het asfalt en we zien dat er flarden textiel in geweven lijken te zijn. Ik blijf nog eventjes zitten, heb het gevoel dat de averij bij mij toch meevalt en sta recht. Stap tot bij mijn andere makker en besef dat hij er wel erg aan toe is. Godverdomme, man. Die geluiden, het beeld van dat zwaar bebloede hoofd, de wezenloze blik en het besef van wat gebeurd is… Dat veeg je niet zomaar weg.

Fietsers stoppen, vragen of ze de hulpdiensten nog moeten bellen of iets anders kunnen doen. Een groep wielrenners houdt halt. Eén van hen is vrijwilliger bij de brandweer en schat de situatie mee in. Op de brug zien we een politiewagen. We horen ambulances, die door nog andere fietsers opgewacht worden. De behulpzaamheid onder elkaar blijkt bijzonder groot als het erop aankomt. De ambulanciers dienen de eerste zorgen toe, immobiliseren de zwaarst gewonde met een soort luchtkussen en stevige nekbrace. De politie doet de eerste vaststellingen, vraagt info en gegevens op bij wie dat mogelijk is. Wanneer ze mijn telefoonnummer noteert, zeg ik dat niemand naar huis mag bellen. Ik doe dat een paar minuten later zelf om te zeggen wat er gebeurd is, dat ik ok ben en nadien nog iets laat weten. Beide maten gaan op een draagbed de ziekenwagen in. Ik zet me onder begeleiding op één van de bankjes achterin en kan zo mee. De ongehavende Wortels laden de fietsen en onderdelen in de politiecombi en bekomen dan ook zelf van de eerste shock. Merci, gasten.

Op de spoedafdeling wordt de schade opgemeten. Eén kameraad en ik samen in één box. Hij wordt nog even meegenomen voor een foto, waaruit gelukkig geen breuken blijken. Hij vreesde voor zijn schouder en ribben. Ik kom er vanaf met wat hechtingen en schaafwonden. Dan zie ik voor het eerst mijn kapotte shirt. Ben blij dat ik een ondertruitje aanhad – het zit vol gaten en er hangt wat bloed aan – want anders had mijn rug er erger uitgezien. Nu valt dat goed mee. Ook aan ons bovenlichaam en vooral schouders zullen we beiden de dagen nadien de impact van de val voelen. We mogen naar huis. De andere makker heeft meer onderzoek en dringende zorg nodig. Er is sprake van barstjes en breukjes op uitsteeksels van en ook tussen twee nekwervels terwijl zowel zijn gezicht als lichaam ferm gehavend zijn. Zijn vrouw en een dochter zijn ondertussen aangekomen. Door de confrontatie met de ernst groeit ook het besef dat dit echt slecht had kunnen aflopen. Ik bel nog eens naar vrouwlief voor een update en geef aan dat ik naar huis kan met één van de kameraden die ondertussen naar het ziekenhuis gekomen is. We kunnen nog even tot bij de maat die moet blijven. Er kan bij hem al een grapje af. Via onze WhatsApp-groep houden we elkaar op de hoogte.

“Met een vriend in het donker wandelen is beter dan in je eentje in het licht wandelen.” (Helen Keller)

We waren die woensdag niet met onze volledige groep op pad. Eén van de toevallige afwezigen woont niet ver van mij en komt ‘s anderendaags even polshoogte nemen. Hij zal later die dag de fietsen bij de politie ophalen en ervoor zorgen dat ze bij ons terechtkomen. Mijn voorwiel lijkt eraan. Het kader valt precies mee. Ach, eens goed laten nakijken op mogelijke scheurtjes of zo en dat valt allemaal vlot te repareren of vervangen. Een vriend vind je niet in de winkelrekken. Later die dag brengen we met een aantal Wortels nog een bezoek in het ziekenhuis. Vrijdag mag ook hij naar huis, met een speciale nekbrace die vier weken rond zijn hals moet blijven. Hij is met voorsprong de taaiste van de hoop en heeft al andere hordes genomen, om de woorden te gebruiken die hij mij ooit stuurde toen ik betwijfelde of ik een wedstrijd wel zou aankunnen, maar dit is toch een stevige hindernis.

Ondertussen kijken we individueel en als groep toch weer voorzichtig vooruit. Naar het nakende mountainbikeweekend bijvoorbeeld, waarvan de datum al langer vastligt. Een aantal tweewielers zullen wellicht op stal blijven of slechts een paar voorzichtige kilometers malen, afhankelijk van de fysieke en mentale toestand van de rijders. Bij mij zit de schrik er momenteel wat in. Maar ik ga ervan uit dat ook dat wel met wat tijd en boterhammen slijt. In ieder geval: “Iet giet oan”, zoals de Friezen aankondigden dat de Elfstedentocht zou doorgaan, ook al viel grappend het woord wandelweekend. Humor als zachte zalf in moeilijke momenten.

Het wiel van eerste die viel. We vermoeden dat er een stevige stormtak in terechtkwam die de voorvork langs beide kanten deed breken.
Mijn shirt. Gelukkig had ik nog een ondertruitje aan, wat ik omwille van het extreem warme weer de voorbije weken niet gedaan had.