De ontmoeting

Een voorzomerse valavond. Het weer is zo wispelturig als de grillen van een ontluikende puber die, aangestuurd door de hormonale cocktail in een veranderend lichaam, zijn steeds onafhankelijkere weg in de samenleving zoekt. Ik sta aan de rand van de vijver in mijn ouderlijke tuin, waar de tijd in al zijn betekenissen heeft stilgestaan. Een beeld van het naar hooi geurende houten huisje dat, gedeeltelijk over het water zwevend, ooit als dierenhok dienst deed en dat door mijn broers, mijzelf en onze kameraden wel eens tot kamp omgedoopt werd, glijdt mijn gedachten binnen. Het was te gammel geworden en is niet meer.

De dunne berm tussen vijver en beek is ondertussen ingepalmd door grassen en andere gewassen die spontaan weelderig tieren dankzij de afwisseling van licht en water. “De natuur moet je aan de natuur laten”, hoor ik mijn vader in mijn oor fluisteren. De door hem in elkaar geknutselde watermolen, gemonteerd op een oude schommel waarop wij ontelbare keren de gekste capriolen uithaalden en die hier en daar wat littekens in mijn lijf gekerfd heeft, draait nog steeds volgens de flow van het stromende beekwater en voorziet de vijverbewoners via roestige gerecycleerde blikken op al even roodkleurige ijzeren plaatjes continu van vers en zuurstofrijk water. Niets kan zo geniaal zijn als de eenvoud.

VijverDe rijzige treurwilg die al een aantal keren flink teruggesnoeid werd om niet te ver over te hellen, heeft vele decennia lang over dat minibiotoop gewaakt en staat er nog steeds. De takken van de stevig in de vochtige bodem gewortelde houten reus reiken tot in het water en lijken de watercirkel van de boom te ronden. Als verdrietige mensen treurwilgen waren, zouden hun tranen nog nut hebben, denk ik bij mezelf. Want dan rolden ze niet zichtbaar over gespannen wangen, waar ze spontaan opdrogen of met wat overblijvende trots weggeveegd worden, maar zouden ze bijna onzichtbaar het vijverwater vervoegen, de fauna en flora daarin nog van wat mineralen voorzien. De gedachte dat iets of iemand levensenergie uit het zilte vocht in zieltogende en uitgeputte ogen put, tovert een kleine glimlach op mijn gezicht.

Ik mijmerwandel tot bij de berken waarin ik vroeger zo hoog mogelijk klom en – als bij wijze van trofee – een zakdoek telkens wat hoger hing. Door de jaren heen heeft de klimop zich als de tand des tijds in de zilveren flanken van de flink op leeftijd gekomen stam vastgebeten. Gestaag groeien ze omhoog, de wortelrimpels die zich via ingenieuze zuignapjes op de schors een weg naar boven banen en de stronk van een fris en sierlijk groen jasje voorzien. Van daaruit overschouwde ik als jonge snaak dagdromend mijn miniwereld als een halfvrije vogel. Ik vraag de dikste berk of hij zich herinnert hoe vaak ik in mijn wonderjaren echt wilde opstijgen om in het zog van een aantal gevleugelde gebekten van allerlei pluimage de wereld rond te vliegen. Onbevangen.

Het was even schrikken, toen ik hem plots op mijn rug voelde tikken. Je kent misschien nog dit gevoel: je bent als jonge knul ergens in het geniep kersen aan het plukken, wanneer de rechtmatige eigenaar je plots bij de lurven vat en in lokaal dialect vraagt: “van wie zijde gij er ene?”. Ik zat deze keer niet stiekem aan andermans fruit maar doordat ik diep in gedachten verborgen zat, had die kleine hand op mijn rug een gelijkaardig effect. Is dromen op middelbare leeftijd vergelijkbaar met jeugdig kattenkwaad wanneer je erop betrapt wordt?

Tommy_JongIk laat de beelden in mijn hoofd, opgeroepen door de knarsende takken van de in de zachte wind heen en weer waaiende sierlijke berken, even los. Draai me met een minder elegante schwung vanuit mijn al wat meer artrosegevoelige heupen en onderrug om. Richt mijn blik omlaag. En zie hem. Zowat anderhalve meter groot, goed in het vlees, een stel ferme Kempense kuiten, een wat slordige haardos, een stel voortanden die duidelijk klaar zijn om zich in de toekomst vast te bijten, en vooral, een klein guitig lachkuiltje in zijn bolle wangen. Onze blauwe kijkers vinden elkaar. Ik vraag hem hoe hij heet en waar hij woont. “Herken je me dan niet”, prevelt hij me wat aarzelend toe. “Ik ben het kind in jou.”

“Zal ik je over mijn dromen vertellen?”, gaat hij verder, terwijl ik nog aan de grond genageld sta, niet goed beseffend wat er gebeurt. Ik stem toe en hij daagt me uit om eerst samen naar de onderste takken te klauteren. Voorzichtig hijs ik mezelf omhoog. Terwijl hij me daar al lachend opwacht, vraag ik mezelf vertwijfeld af hoeveel we samen wegen en of er voldoende draagkracht is om ons beiden in de lucht te houden. Vanaf welke leeftijd beginnen we bij het klimmen – en in het leven – te veel achteruit in plaats van vooruit te kijken? Zodra we ons daar op anderhalve meter van de grond genesteld hebben, schudt hij de bles op zijn bol nog eens goed weg en weer en steekt hij enthousiast van wal. Ik spits de oren en luister vol verwondering naar hoe hij zijn wereld vandaag en morgen ziet.

Een zachte windstoot doet de boom wat heen en weer waaien. Hij ziet dat ik wat angstig omlaag kijk. “Je moet niet bang zijn hoor, die takken zijn stevig genoeg”, stelt hij mij gerust. Ik zeg dat hij toch maar voorzichtig moet zijn en hou mezelf wat steviger vast. De wolken passeren boven ons hoofd terwijl hij mij verder meeneemt in zijn jonge wereld. Ik sta hoe langer hoe meer versteld van de energie die van dit jonge kereltje uitgaat en voel die stap voor stap meer op mij afstralen wanneer we samen steeds verder in onze mooie herinneringen en dromen wegzinken.

“Ons ma roept, ik moet gaan eten”, onderbreekt hij zichzelf, gezwind uit de boom springend. “Zullen we volgende keer nog eens samen over de overhangende rand naar de andere kant van het huisje wandelen? En de zakdoek wat hoger hangen?”, daagt hij me stoer uit. “Dat is goed jongen. Ga nu maar”, zeg ik hem. Terwijl hij langs de vijver, de dierenhokken en de ruime houtvoorraad zijn spurt richting de achterdeur inzet, kom ik voorzichtig naar beneden en kijk ik hem nog even na.

Het komt goed uit dat hij zijn jonge knieën onder tafel gaat steken. Zo kan ik hem een aantal illusies besparen. Gelukkig beseft hij nog niet dat de schommel van het leven ook voor littekens op je ziel kan zorgen. Hij had kunnen polsen naar wat ik met zijn dromen gedaan heb. Het gevoel besluipt me dat ik hem een tijd verloochend heb. Hij heeft me wel doen beseffen dat een aantal dromen inderdaad illusies geworden zijn. Maar ook en vooral dat het helemaal niet erg is. Dat ik mezelf stevig op de borst mag kloppen voor de realiteit die ik gecreëerd heb. Waarom is onze schaamte voor gemiste kansen meestal groter dan de trots voor de mooie weg die we afgelegd hebben?

De berken lijken goedkeurend te knikken wanneer het harder begint te waaien. De eerste druppels vinden hun weg tussen de takken en bladeren naar beneden. Donkere wolken en krijsend vertrekkende kauwen geven aan dat het tijd is om naar binnen te gaan. Schril contrast met de barometer van mijn ziel die op mooi weer staat. Nagenietend en blij dat ik hem even ontmoet heb.

5 reacties op “De ontmoeting

  1. Een prachtstuk op deze vroege dag. Het deed me een beetje denken aan de kleine prins en tegelijk ook weer niet. Rijk aan beelden en gedachten. Ik neem ze mee.

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.