Het is ongetwijfeld één van de adviezen die het meest over de lippen gaan tussen (groot)ouders en (klein)kinderen. Tijdens de film ‘The personal story of David Copperfield’, gebaseerd op een boek van Charles Dickens, komt die wijsheid heerlijk voorbijglijden. Neemt me spontaan mee naar een moment dat zich als bijzonder helend ontpopte in mijn verhaal.
Voor alle duidelijkheid: de prent gaat niet over goochelaar David Seth Kotkin, die bij de Britse auteur inspiratie voor zijn artiestennaam vond, maar over een knul die met horten en stoten opgroeit en de ambitie heeft om schrijver te worden. Het verhaal spoort voorbij als een flashback, neemt een resem wissels en spoort tussendoor en vooral op het einde aan om een aantal wijsheden in je oren te knopen. En er ook effectief iets mee te doen. Zo passeert deze quote van Dickens: “My advice is, never do tomorrow what you can do today. Procrastination is the thief of time.” Die pluk de dag wordt door de ondertitelaar netjes als volgt vertaald: “Als je treuzelt, ben je een dief van je eigen tijd.”
Toch is het vooral deze beeldenreeks die me bijblijft:
David ontmoet op het einde van de film een twijfelende jongere versie van zichzelf. Hij stelt de knul gerust en zegt dat hij het wel zal redden en veel gaat beleven. Het jongetje lacht uiteindelijk en lijkt klaar om zijn tanden in de toekomst te zetten. Die vier beelden geven fantastisch mooi weer wat ontelbaar veel volwassenen tegen hun jongere zelf zouden willen vertellen wanneer het net wat moeilijker gaat. Een warm gevoel glijdt over me heen en ik nestel me de dagen nadien in de herinnering aan een moment dat ik goed onderweg terug naar mezelf mocht beleven. In 2016 maakte ik er een blogstukje over. Realiseer me dat het toen een kortere versie was van hoe ik het uitgeschreven had. Ik deel hieronder graag de volledige tekst omdat dat laagje van geruststelling erin verweven zit.
De Ontmoeting
Een voorzomerse valavond. Het weer is zo wispelturig als de grillen van een ontluikende puber die, aangestuurd door de hormonale cocktail in een veranderend lichaam, zijn steeds onafhankelijkere weg in de samenleving zoekt. Ik sta aan de rand van de vijver in mijn ouderlijke tuin, waar de tijd in al zijn betekenissen heeft stilgestaan. Een beeld van het naar hooi geurende houten huisje dat, gedeeltelijk over het water zwevend, ooit als dierenhok dienst deed en dat door mijn broers, mijzelf en onze kameraden wel eens tot kamp omgedoopt werd, schuift mijn gedachten binnen. Het was te gammel geworden en is niet meer.
De dunne berm tussen vijver en beek is ondertussen ingepalmd door grassen en andere gewassen die spontaan weelderig tieren dankzij de afwisseling van licht en water. De natuur moet je aan de natuur laten, hoor ik mijn vader in mijn oor fluisteren. De door hem in elkaar geknutselde watermolen, gemonteerd op een oude schommel waarop wij ontelbare keren de gekste capriolen uithaalden en die hier en daar wat littekens in mijn lijf gekerfd heeft, draait nog steeds volgens de flow van het stromende beekwater en voorziet de vijverbewoners via roestige gerecycleerde blikken op al even roodkleurige ijzeren plaatjes continu van vers en zuurstofrijk water. Niets kan zo geniaal zijn als de eenvoud.
De rijzige treurwilg die al een aantal keren flink teruggesnoeid werd om niet te ver over te hellen, heeft vele decennia over die minibiotoop gewaakt en staat er nog steeds. De takken van de stevig in de vochtige bodem gewortelde houten reus reiken tot in het water en lijken de watercirkel van de boom te ronden. Als verdrietige mensen treurwilgen waren, zouden hun tranen nog nut hebben, denk ik bij mezelf. Want dan rolden ze niet zichtbaar over gespannen wangen, waar ze spontaan opdrogen of met wat overblijvende trots weggeveegd worden, maar zouden ze bijna onzichtbaar het vijverwater vervoegen, de fauna en flora daarin nog van wat mineralen voorzien. De gedachte dat iets of iemand levensenergie uit het zilte vocht in zieltogende en uitgeputte ogen put, tovert een kleine glimlach op mijn gezicht.
Zouden de goud- en andere vissen die ik – wanneer mijn vader het niet zag – aan de haak sloeg mij trouwens ooit vergeven hebben? Ze vormden een makkelijke prooi voor iedere willekeurige amateur die met stok, draad en iets wat op een haak leek ten aanval trok, want de vinnige vrienden kenden het verschil niet tussen het brood dat ze af en toe kregen en de tot bolletjes gerolde deegmassa aan de haak die zich doorheen hun zachte lippenweefsel boorde. Het pleitte wel voor mij dat ik ze snel en voorzichtig uit die benarde situatie bevrijdde en ze levend en wel opnieuw hun heimat liet opzoeken.
Ik mijmerwandel tot bij de berken waarin ik vroeger zo hoog mogelijk klom en – als bij wijze van trofee – een zakdoek telkens wat hoger hing. Door de jaren heen heeft de klimop zich als de tand des tijds in de zilveren flanken van de flink op leeftijd gekomen stam vastgebeten. Gestaag groeien ze omhoog, de wortelrimpels die zich via ingenieuze zuignapjes op de schors een weg naar boven banen en de stronk van een fris en sierlijk groen jasje voorzien. Van daaruit overschouwde ik dagdromend mijn miniwereld als een halfvrije vogel. Ik vraag de dikste berk of hij zich herinnert hoe vaak ik in mijn wonderjaren echt wilde opstijgen om in het zog van een aantal gevleugelde gebekten van allerlei pluimage de wereld rond te vliegen. Onbevangen. Vrij.
stille vogel
minder goed gebekt
veren in inkt
mooie woorden
bange vogel
minder goed beleft
veren ongespreid
schuchtere daden
Het was even schrikken, toen ik hem plots op mijn rug voelde tikken. Je kent misschien nog dit gevoel: je bent als jonge knul ergens in het geniep kersen aan het plukken, wanneer de rechtmatige eigenaar je plots bij de lurven vat en in lokaal dialect vraagt: “van wie zijde gij er ene?”. Ik zat deze keer niet stiekem aan andermans fruit maar doordat ik diep in gedachten verborgen zat, had die kleine hand op mijn rug een gelijkaardig effect. Is dromen op middelbare leeftijd vergelijkbaar met jeugdig kattenkwaad wanneer je erop betrapt wordt?

Ik laat de beelden in mijn hoofd, opgeroepen door de knarsende takken van de in de zachte wind heen en weer waaiende sierlijke berken, even los. Draai me met een minder elegante schwung vanuit mijn al wat meer artrosegevoelige heupen en onderrug om. Richt mijn blik omlaag. En zie hem. Anderhalve meter groot, goed in het vlees, een stel ferme Kempense kuiten, een wat slordige haardos, een stel voortanden die duidelijk klaar zijn om zich in de toekomst vast te bijten, en vooral, een klein guitig lachkuiltje in zijn bolle wangen. Onze blauwe kijkers vinden elkaar. Ik vraag hem hoe hij heet en waar hij woont. “Herken je me dan niet”, prevelt hij me wat aarzelend toe. “Ik ben het kind in jou.”
“Zal ik je over mijn dromen vertellen?”, gaat hij verder, terwijl ik nog aan de grond genageld sta, niet goed beseffend wat er gebeurt. Ik stem toe en hij daagt me uit om eerst samen naar de onderste takken te klauteren. Voorzichtig hijs ik mezelf omhoog. Terwijl hij me daar al lachend opwacht, vraag ik mezelf vertwijfeld af hoeveel we samen wegen en of er voldoende draagkracht is om ons beiden in de lucht te houden. Vanaf wanneer zou ik bij het klimmen – en in het leven – te veel achteruit in plaats van vooruit beginnen kijken zijn?
Zodra we ons daar op anderhalve meter van de grond genesteld hebben, schudt hij de bles op zijn bol nog eens goed weg en weer. Dan steekt hij enthousiast van wal. Ik spits de oren en luister vol verwondering wanneer hij honderduit vertelt dat hij profvoetballer wil worden, ’s nachts al eens met een bal in zijn armen ingeslapen is en overdag de schijnbewegingen uit het boek ‘Hoe word ik profvoetballer’ oefent. “Aan de straatkant is er een open gracht, waarin pa een kasseien muurtje gemetseld heeft. Daar trap ik de bal met links en rechts tegen en die kaatst dan soms raar terug. Dat is goed voor mijn reflexen. En ik let goed op, want als ik niet goed tegen de bal trap, moet ik hem uit de vieze gracht halen”, vertelt hij fier, zijn neus een beetje ophalend.
Hij vertelt hoeveel hij ook van andere sporten houdt, met kameraden op straat en in de omliggende bossen ravot en graag met taal bezig is. Ik vraag hem waar die interesse vandaan komt. “We gaan elke zomer drie weken naar een camping in Duitsland. Daar ontmoeten mijn broers en ik elk jaar vrienden uit verschillende landen. Ik voel me daar echt thuis en durf al Duits praten. Misschien ga ik er later wel wonen.” “Das ist sehr schön”, zeg ik hem. Hij haalt aan dat hij wel eens met zijn broers in de clinch ligt. “Maar als puntje bij paaltje komt, verdedigen we elkaar wel hoor”, vult hij meteen aan. “Ik vind het helemaal niet fijn wanneer mensen ruzie hebben of iemand gepest wordt.”
Op mijn vraag of hij zichzelf wel eens verveelt, antwoordt hij: “Eigenlijk niet. Ik ben wel eens graag alleen. Of met dieren. Soms voel ik me zelfs alleen, zoals Remi in dat stripverhaal, waarvan ik de hele reeks met mijn eigen spaarcentjes gekocht heb”. Zijn blik versombert gelukkig niet en hij gaat verder: “Remi beleeft spannende avonturen tijdens zijn reis met Vitalis en de dieren. Ik droom daar ook wel eens van, om de wereld rond te vliegen, als Nils Holgersson op de rug van een gans.”
Een zachte windstoot doet de boom wat heen en weer waaien. Hij ziet dat ik wat angstig omlaag kijk. “Je moet niet bang zijn hoor, die takken zijn stevig genoeg”, stelt hij mij gerust. Ik zeg dat hij toch maar voorzichtig moet zijn en hou mezelf wat steviger vast. De wolken passeren boven ons hoofd terwijl hij mij verder meeneemt in zijn jonge wereld. Ik sta hoe langer hoe meer versteld van de energie die van deze jonge knul uitgaat en voel die stap voor stap meer op mij afstralen. Mijn batterijen worden flink opgeladen terwijl we samen steeds verder in onze mooie herinneringen en dromen wegzinken.
“John, Tom, Rob, y y y, komen eten”, klinkt in de verte. “Dat is ons ma”, knipoogt hij, terwijl hij gezwind uit de boom springt. Ik herinner me hoe ze ons zo vroeger altijd riep wanneer we ergens in de buurt aan het ravotten waren, in de tijd dat kinderen nog meer samen op straat en in het bos speelden in plaats van snapchattend met en naast elkaar te socializen. “Zullen we volgende keer nog eens samen over de overhangende rand naar de andere kant van het huisje wandelen? En de zakdoek wat hoger hangen?”, daagt hij me stoer uit. “Dat is goed jongen. Ga nu maar”, zeg ik hem. “Flink eten, pas op jezelf en wie je graag ziet. Bedankt dat jij je dromen met mij gedeeld hebt. Blijf erin geloven, jongen, dan komt het helemaal goed”, geef ik hem nog schouderkloppend mee. Terwijl hij langs de vijver, de dierenhokken en de ruime houtvoorraad zijn spurt richting de achterdeur inzet, kom ik voorzichtig naar beneden, kijk ik hem na en prevel nog: “Je bent goed zoals je bent…”.
Hij trapt zijn iets te grote laarzen uit en ik hoor mijn moeder vragen of hij die alsjeblieft netjes naast de deur wil zetten vooraleer er iemand zijn benen over breekt. Ik glimlach. Het komt goed uit dat hij zijn jonge knieën onder tafel gaat steken. Zo kan ik hem een aantal illusies besparen. Gelukkig beseft hij nog niet dat de schommel van het leven ook voor littekens op je ziel kan zorgen. Hij had kunnen polsen naar wat ik met zijn dromen gedaan heb. Ik vraag me af in welke mate hij geïnspireerd zou zijn door de volwassene die ik geworden ben.
Het gevoel besluipt me dat ik hem een tijd verloochend heb. Wanneer ben ik bang beginnen worden? De besproete knaap kwam niet tot aan mijn schouders, maar zijn lef torende in verhouding een hele tijd ver boven het mijne uit. Hij heeft me doen beseffen dat een aantal dromen inderdaad illusies geworden zijn. Maar ook en vooral dat het helemaal niet erg is. Dat ik mezelf stevig op de borst mag kloppen voor de realiteit die ik gecreëerd heb. Waarom is onze schaamte voor gemiste kansen meestal groter dan de trots voor de mooie weg die we afgelegd hebben?
De berken lijken goedkeurend te knikken wanneer het harder begint te waaien. De eerste druppels vinden hun weg tussen de takken en bladeren naar beneden. Donkere wolken en krijsend vertrekkende kauwen geven aan dat het tijd is om naar binnen te gaan. Schril contrast met de barometer van mijn ziel die op mooi weer staat. Met een brede glimlach stap ik door de achterdeur de keuken binnen. Onze jongste vraagt waar ik geweest ben. “Gaan wandelen”, is mijn antwoord. Wat later pols ik naar zijn favoriete plekje bij Moeke en Vake. “Het grasperkje tussen de vijver en het beekje”, antwoordt hij. “Daar ga ik graag wat zitten, spelen of lezen.” Ik geef hem een aai over zijn bol en zeg dat het goed is.
Als ik mijn woorden van bijna 7 jaar geleden – tijd vliegt – nu lees, komt een ander moment binnen. Dat van mijn vader wanneer we richting zijn geboortestreek Mater bij Oudenaarde trokken en waar hij in geuren en kleuren over zijn verleden en het hobbelige parcours vertelde. Ook toen liep ik de dagen nadien met zo’n gevoel rond. En met het beeld van mijn vader die als kind vanuit de duiventil op zijn zolder naar mij als volwassene zwaait, terwijl ik hem aankijk en toeroep dat het allemaal goedkomt, zoals ook hij dat tegen de jonge, soms gehavende versie van mezelf gezegd heeft.
Het toeval wil dat ik over een week of twee in die regio mijn Ronde van Vlaanderen ga rijden. Dat wordt opnieuw bijzonder want een aantal dagen later zal het een jaar geleden zijn dat pa voorgoed naar onze herinnering verhuisde. Wat ik hem ga toefluisteren bij het bedwingen van de kasseien en de hellingen? Dat het goed komt met ma en ons.
het duurt even, maar het komt goed, zeker weten, maar zoals het was zal het nooit meer zijn want alles is anders MOEKE
LikeLike
Net als jij kom ik op onverwachte momenten mijn vroegere “ik” soms wel eens tegen. Het doet wel eens goed om rustig stil te staan bij de dingen, te kijken welke weg je al hebt afgelegd en vooral….waar je nog naartoe wil, met de ervaring die je ondertussen hebt opgedaan.
LikeGeliked door 1 persoon